Erken

Zeg dit. Zeg: met eigen ogen zagen ze hoe de muren scheurden. 
Zo konden ze niet slapen. Ze droegen hun schoenen in bed. 
Zeg: met eigen ogen zagen ze hoe de muren scheurden. 

Het is koud in het noorden, een onrustige wind waait 
vanaf het Wad landinwaarts over ‘t Stad naar Hofstad. 
Een knappe wind die Gróningers omver waait. 

Maar hun huis is hun huid. Zeg: hun huis is hun huid.
Valt de huid van ze af zijn de mensen naakt als dieren. 
En de huizen schudden en de huid valt ze af en de dieren 

beven, een mensenstorm steekt op. 
Zeg: knappe man die noorderwind 
nog keren kan. 

Aarde schenkt goud, schenkt gul, onaangedaan, 
tot staat en kas en gasgebouw te gulzig aan haar sjorren, 
uit haar putten, gas om geld, haar verdelen, haar genieten, 

haar onteren, zij als hoer. Zeg: zo begint gedonder!
Als een schuldeloze dader zwijgt het veld, 
dan trilt de grond, breekt naar verschoven bodem. 

Leegte loert, leegte vlucht. Een huis stort in, 
er kan een dode vallen. Duistere avond doemt 
boven de velden. Zeg niet: het eerste slachtoffer 

is toch nog niet gevallen. Zeg niet: we wachten
met ons eigen offer. Geef gas. Erken. Geef toe. 
Neem gas terug. Zeg namens jullie: 

het spijt ons namens ons. 
Een spoor van zwijgen kronkelt door dit land,
een diepe frons trekt door de aarde. 

Gronings gas